De terugweg van Paje naar Bwejuu lijkt veel langer dan heen.
We lopen tegen de wind in, de zon brandt in onze nek. Ik voel al snel hoofdpijn
opkomen en heb spijt dat we niet de bus genomen hebben. Elora stapt stoer door
maar even verderop heeft zij het ook wel een beetje gehad. Zes kilometer heen
en zes kilometer terug, lopend in de brandende zon, door het zachte zand. Al
snel hebben we het Afrikaanse tempo te pakken. We sjokken dezelfde snelheid als
de jongens voor ons. Die zijn onderweg naar hun vrienden. Aan het einde van de
dag is het tijd voor voetbal op het strand of op een kaal veldje in het dorp.
Het is zo’n beetje het enige vermaak. Zo nu en dan worden we aangesproken door een
hosselaar. Het zijn dorpsjongens die ons iets willen verkopen. Een trip naar
Stonetown, een snorkeltrip, een rondleiding langs de kruiden van Zanzibar. Die
jongens organiseren dat niet, maar als we het willen, gaan ze het regelen voor
ons. Ze kennen altijd wel een jongen met een boot of auto die kan reisleider
spelen. De hosselaar krijgt een percentage van iedere verkochte trip.
Eindelijk zijn we bij onze hut. We nemen een koude douche en
bekijken de foto’s. Het wordt al snel donker en er is geen elektriciteit. We
besluiten om, voordat het helemaal donker is, naar het guesthouse te gaan waar
we deze zomer logeerden. Die hebben een aggregaat, dus daar is elektriciteit en
wifi. Weer een stuk lopen over het strand. We zijn moe maar het is gelukkig
niet ver. Daar aangekomen is iedereen blij verrast ons weer te zien. Het
personeel valt ons in de armen, maakt onze vaste plek klaar en zet twee grote
potten thee. Heerlijk, we voelen ons meteen thuis. Een uurtje later komt de
Nederlandse eigenaresse van het guesthouse. Als gewoonlijk één bonk energie en
één bonk stress. Ze vertelt wat er tijdens onze afwezigheid van zes maanden
allemaal gebeurd is: de hond heeft iemand uit het dorp gebeten, die beweerde
dat de bedrijfsleider de hond daartoe aangezet had. Kort daarna viel gewapende
politie het guesthouse binnen, pakte de bedrijfsleider op en sloot het
guesthouse. Gasten moesten elders ondergebracht worden en de bedrijfsleider
bleef vastzitten. De hond afgemaakt, een corrupte advocaat die tegen steeds
grotere en onduidelijker bedragen de belangen van het guesthouse
vertegenwoordigt. De bedrijfsleider is weer vrij maar zijn paspoort is
ingenomen. Hij kan dus niet terug naar Nederland. Alles vanwege een verzonnen
verhaal.
Tegen de tijd dat we naar huis willen, is het pikdonker.
Over het strand lopen is vragen om problemen. Over het pad lopen ook. We kennen
de weg onvoldoende maar dat is niet het grootste probleem. De kans om
overvallen te worden is ongeveer 100%. Er wordt een scooter voor ons geregeld.
Een zwarte Vespa (ja, mijn favoriet!) die we de hele periode kunnen houden. Er
wordt ook een driver permit voor me geregeld: ik mag de vergunning van de eigenaar
van het guesthouse lenen. De naam klopt niet, de leeftijd ook niet maar op deze
manier kan ik “legaal” rijden. Oh nee,
we hebben geen helm. Nou ja, die komt morgen wel. In het donker rijden we over
het hobbelige pad vol kuilen en stenen. Het laatste stuk van de route rijden we
door fijn zandstrand. Thuisgekomen kijken de Masaï bewonderend naar onze Vespa.
Het valt niet mee om hem op de standaard te krijgen in dit mulle zand. Ze
pakken twee grote keien en zetten die aan weerszijden van de scooter. Zo valt
die niet om.
De volgende dag zie ik dat de scooter verplaatst is. Hij
staat naast het buitenbed van de Masaï. Zo heeft hij de scooter vannacht bewaakt.
Ons ontbijt bestaat uit een kommetje manna, een soort griesmeelpap. Daarna pakken
we de scooter en gaan naar Jambiani. Daar wonen Nederlanders wiens dochter in
ons project zwemmen heeft geleerd. We willen hen bezoeken, niet alleen om ze
terug te zien maar ook om te vragen hoe zij het project ervaren hebben de
laatste maanden, welke knelpunten ze zien en welke verbeterpunten.
Onderweg worden we aangehouden.
Sh..t!
De politieman kijkt nors en vraagt naar de driver permit.
Blij overhandigen we het document waarvan we weten dat het niet klopt en hij
vraagt naar ons rijbewijs.
Sh..t!
Die heeft de scooterboy meegenomen om een eigen driver
permit voor ons te regelen. Vanaf dat moment sprak ik ineens nauwelijks meer Engels.
Ik deed alsof ik hem niet begreep. Hij werd steeds bozer en vroeg me te lezen
wat er op het permit staat. Ik heb maar gedaan alsof het te moeilijk voor me
was en vroeg aan Elora om het te lezen. Ok voor haar was het te moeilijk. We
vroegen of de agent het voor wilde lezen. Geïrriteerd probeerde hij het te
lezen. Het valt niet mee. Ik schat zijn
leesniveau op AVI 4. Hij verzint maar wat en doet alsof hij voorleest dat dit
permit uitsluitend geldig is met een rijbewijs uit het land van herkomst. “Oh,
is dat het!?” Glimlachend pakte ik mijn OV-kaart, het enige pasje waar mijn
foto op staat. Geïrriteerd vraagt de agent wat dit is. Elora zegt: “voor traveling in our country”. Bij het vragen naar mijn naam, was ik even
iets te eerlijk. Ik zei “Greetje”. Dat is niet zo slim; op de permit stond
“Melanie”. De agent wordt boos en zegt dat we mee moeten komen en morgen naar
the court. Brutaal vraag ik wat er dan gebeurt. “twintig dollar, maar die kun
je nu ook aan mij betalen”. Ik begin te lachen en zeg dat dat veel te veel is.
De agent vraagt waarom. Ik vertel hem dat het duurder is dan een driver permit
en hij geeft me gelijk. We mogen door rijden na betaling van 10 dollar en de
afspraak dat hij me op de terugweg kosteloos door laat gaan.
Sh…. Het is niet de eerste keer dat het me overkomt. Ik ben er
wel steeds handiger in geworden om er zonder te betalen mee weg te komen. Nu
dus een keer niet. Balen.
In Jambiani treffen we onze Nederlandse kennissen. Ze hebben
een heerlijke bar aan het strand. Hun dochtertje staat te vliegeren en is
verlegen als ze ons ziet. Dat was ze ook toen we haar voor de eerste keer op
zwemles kregen. Ze wilde niets, keek niemand aan maar gelukkig we konden wel
refereren aan haar plichtsgetrouwheid. Ze deed wat je haar opdroeg en zo kreeg
ze vreugdeloos zwemles. Nu heeft ze veel
plezier in het zwemmen en kan ze het goed. Met haar ouders praten we even over
het project. We krijgen feedback en de tip om eens contact op te nemen met hun
Deense barmanager. Die heeft volgens hen tijd genoeg om een dergelijk project
te coördineren. Via deze Deen komen we in contact met Harry, de projectleider
van Africa Impact. Deze organisatie
doet veel projecten in de lokale samenleving. Harry is een slimme, rustige
Brit. Hij woont en werkt in Jambiani. Hij neemt uitgebreid de tijd om ons te
spreken want hij heeft bijzondere belangstelling voor het onderwerp
verdrinking. Kort geleden gingen zijn buurmeisjes spelen in de zee. Er kwamen
toeristen die door het dieper wordende water naar het rif liepen; de meisjes
liepen mee. Ze hoopten een snoepje te krijgen, wat aandacht of misschien wat
geld. Het water werd niet alleen dieper, het werd ook hoog tij. De volwassen toeristen liepen door, ze waren nog niet bij
het rif en ze wilden zwemmen. Maar de meisjes konden niet zwemmen. Ze keerden
om en liepen zo snel ze konden terug. De kleinste kon het niet bijbenen. Het
water haalde haar in. Bij laag tij werd
ze gevonden.
Toen Harry dit van dichtbij meemaakte, besloot hij dat er
een watersafety project in dit dorp moest komen. Hij had van Swim to Survive gehoord, dat twee dorpen
verderop actief is, en onze website bezocht. Hij besloot contact met ons op te
nemen. Te laat! Wij stapten vanmiddag zomaar zijn kantoor binnen. Hoe mooi
kunnen de lijntjes soms bij elkaar komen. We hebben lang gepraat, het WHO
rapport erbij gepakt en afgesproken dat we elkaar volgende week weer ontmoeten.
Na een duik in zee, rijden we opgetogen terug. Drie
kilometer voordat we thuis zijn worden we aangehouden. Door een andere agent.
Sh..t!
Ik zet de Vespa aan de kant en herken deze agent van een
paar maanden geleden. Hij herkent mij ook. We zijn blij verheugd elkaar te zien.
In ieder geval ben ik blij verheugd om hèm te zien. Nu kom ik er misschien
vanaf zonder de portemonnee te trekken. Het lijkt te lukken. We maken wat
grappen en ik vraag of hij al kan zwemmen. Met een zielig gezicht vertelt hij
dat hij het niet kon leren omdat hij wel een maand ziek geweest is. Hij laat
ons zijn huid zien, die vol kleine witte puntjes zit. Overblijfselen van
mazelen of pokken of iets dergelijks. Elora zegt dat dat soort dingen bij ons nooit
zichtbaar is. En we lachen weer. Ik nodig hem uit bij het zwembad morgen zodat
ik hem kan leren zwemmen. Hij zegt weer “ja”, net als alle andere keren dat ik
hem uitnodigde. Haha, die komt toch
niet. We rijden door. Volgens Elora rijd ik nèt iets te hard weg. Opgelucht dat
we er zo vanaf gekomen zijn.
Ik zie een geit die op het erf scharrelt. Zijn voorpoot is met
een kort touw aan zijn nek gebonden, zodat hij nog maar op drie poten kan
staan. Op die manier kan hij niet snel weglopen. Ik zie een jongetje aan de
kant van de weg met een plastic zak en een touw. Hij probeert een vlieger te
maken. Er steken koeien over, die gaan op het einde van de dag richting huis.
Vrouwen in kleurrijke kleden zitten op de bus te wachten. Het valt me op dat
ook de mannen hun zondagse kleren dragen. Logisch, het is vrijdag. In dit Islamitische gebied de dag van het
gebed.
Thuisgekomen zoeken we een muggenvrije plek en we vinden dat
op het dak van onze hut. Het wordt snel donker en de volle maan verlicht de
dag. We gaan vroeg naar bed en kijken een film op onze laptop. Dan volgt een
lange nacht met een rustige slaap.
De volgende ochtend sta ik vroeg op en ga weer naar het dak
van onze hut. Wat een geweldige plek is dit! Ik zit in de ochtendzon en kijk
onder de palmen door op de daken van hutjes. Dorpskinderen schreeuwen, hun
moeder schreeuwt terug. Ik pak een boek en lees tot Elora wakker wordt.